Insuline: verschil tussen versies
Uit wikilab
(→Interpretatie) |
|||
Regel 103: | Regel 103: | ||
== Interpretatie == | == Interpretatie == | ||
− | + | ===Hond en Kat=== | |
Gevaar: geen tenzij tevens hypoglycemie. | Gevaar: geen tenzij tevens hypoglycemie. | ||
Regel 127: | Regel 127: | ||
[[Category:Hormonen]] | [[Category:Hormonen]] | ||
− | + | ===Paard=== | |
**Gestegen serum insuline concentratie wijst op IR. | **Gestegen serum insuline concentratie wijst op IR. | ||
**De meeste paarden met IR vertonen een hoge insuline concentratie en een normaal glucose gehalte | **De meeste paarden met IR vertonen een hoge insuline concentratie en een normaal glucose gehalte |
Versie van 10 mrt 2015 om 14:02
|
Inhoud
Indicaties
- Hond en Kat
- Diagnose insulinoma samen met glucose
- Differentiatie diabetes mellitus type I en type II
- Paard
- Diagnose Equine Metabolic Syndrome (EMS); Insuline Resistentie (IR)
- Onderdeel PPID
- DM Type 2
Staalname
- Hond en Kat
UITGEVAST staal.
Hemolytische sera zijn niet geschikt aangezien erythrocyten insulinase-aktiviteit bevatten wat en invloed kan hebben op de bepaling.
Voor het aantonen van een insulinoma wordt het staal best genomen op een moment dat de glucosespiegel < 60 mg/dL (best < 50 mg/dL).
- Paard
- Serum Insuline concentraties kunnen gemeten worden zowel met als zonder uitvasten. (1 – 4). Echter paarden voeden zich continu en zelfs na uitvasten blijft de vertering nog meerdere uren doorgaan, en bijgevolg ook de gluconeogenese. Hierdoor is het beter de paarden te testen zonder ze uit te vasten. Dit laat een betere beoordeling van de insuline resistentie toe. Helaas varieert de samenstelling van de voeding vaak, waardoor het moeilijk is referentie waarden vast te leggen. (5) Concreet wordt aangeraden insuline concentraties te meten na 24 uur enkel kwalitatief hooi gegeten te hebben (6)
- Verder dient elke stress situatie vermeden te worden. Wanneer de dieren niet thuis getest worden, dienen ze eerst gedurende 24 – 48h te wennen aan de nieuwe omgeving, alvorens te testen (6)
- Inspanning en excitatie vermijden
- Best gelijktijdig een staal voor glucosebepaling nemen
Referentie-interval
Laag | Hoog | Eenheid | Laag SI | Hoog SI | SI eenheid | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Hond | 9 | 25 | mU/L | 63 | 174 | pmol/L | |
Kat | 10 | 32 | mU/L | 69 | 222 | pmol/L | |
Fret | 10 | 40 | mU/L | 69 | 278 | pmol/L | |
Paard | 10 | 30 | mU/L | 69 | 208 | pmol/L | |
Rund | 7 | 20 | mU/L | 49 | 139 | pmol/L |
Conversie
mU/L x 6.945 = pmol/L pmol/L x 0.144 = mU/L
Interpretatie
Hond en Kat
Gevaar: geen tenzij tevens hypoglycemie.
Bij hypoglycemie
Bloedglucose < 60 mg/dL en insuline > 20 mU/L diagnostisch voor insulinoma 10 -20 mU/L; insulinoma mogelijk, maar ook relatief hyperinsulinisme 5 - 10 µi/mL; insulinoma mogelijk <5 mU/L; insulinoma onmogelijk
Bij hyperglycemie
De insulinespiegel bij diabetes is nogal variabel zodat er weinig uit afgeleid kan worden IDDM: laag - normaal NIDDM: laag, normaal of verhoogd Insulineresistentie: laag, normaal of verhoogd
Toegediend insuline wordt tot 24u p.i. in het bloed teruggevonden. 24u na de laatste injectie meet men gewoonlijk < 50 mU/L.
Diabetes mellitus type I gaat meestal gepaard met < 10 mU/L. Hond IDDM bijna 100% Kat IDDM, 50-70%; NIDDM, 30-50%
Paard
- Gestegen serum insuline concentratie wijst op IR.
- De meeste paarden met IR vertonen een hoge insuline concentratie en een normaal glucose gehalte
- Hyperinsulinemie in combinatie met persisterende hyperglycemie zijn hoog verdacht voor PPID. Echter een betere test voor de diagnose van PPID is de bepaling van basaal ACTH.
- Bij twijfel (normale insuline concentratie en normoglycemie) kan overgegaan worden tot het uitvoeren van een OGTT of een CGITT (6,7).
- Bij een hyperglycemie in combinatie met een zeer laag gehalte aan insuline moet men steeds denken aan aantasting van de pancreas (oa door parasitaire besmetting met larvale migratie).
Fysiologie
- Paard
- Insuline wordt gevormd in de β-cellen van de eilandjes van Langerhans in de pancreas.
- Het is het belangrijkste hormoon dat het metabolisme en de opslag van de brandstoffen voor het lichaam reguleert → werkt vooral in op de koolhydraten, eiwitten en vetten en dit in 3 belangrijke weefsels: lever, skeletspier en vetweefsel.
- Inhibeert thv de lever de glycogenolyse en de ketogenese, terwijl de gluconeogenese en de vetzuursynthese gestimuleerd worden.
- In vetweefsel wordt de lipolyse afgeremd, de vetzuuropname, synthese en esterificatie bevorderd
- Thv skeletspierweefsel zal insuline de proteolyse en aminozuur output verminderen, terwijl de aminozuur opname, proteinne synthese en glycogeensynthese worden opgedreven