Toxoplasmose

Uit wikilab
Ga naar: navigatie, zoeken

Cat.svg

De parasiet

Toxoplasma gondii is een wereldwijd verspreide protozaire parasiet. Alle warmbloedigen (incl. de mens) zijn potentieel tussengastheer. Voor de sexuele voortplantingscyclus (met vorming van infectieuze oöcysten) hangt hij echter af van de kat(achtigen).[1][2]

Er overheersen drie genotypes. De stammen die in Zuid-Amerika circuleren, blijken genetisch diverser dan deze in US/EU.[3] Dit gegeven werd gebruikt om gevallen van herinfectie bij de mens - wat normaal niet mogelijk is - te verklaren.[4]

Levencyclus

In de eindgastheer, de kat, speelt zich een entero-epitheliale cyclus af thv het darmepitheel. Bij een eerste contact resulteert dit 3-10d later in de vorming van oöcysten die met de faeces gedurende hooguit twee weken worden uitgescheiden. Het duurt dan nog 1 to 5d afhankelijk van de omgevingsomstandigheden eer de oöcysten infectieus zijn en kunnen, opnieuw afhankelijk van het klimaat, dat meerdere maanden blijven. Na een herhaald contact worden er zelden nog oöcysten uitgescheiden.

Bij de tussen- en de eindgastheer vindt er een extra-epitheliale cyclus plaats met vorming van slapende weefselcysten in gans het lichaam. Deze cysten vormen dan een besmettingsbron voor de eindgastheer. Bij de kat zelf kunnen de cysten gereactiveerd worden tgv immunodepressie, in het bijzonder door FIV. Het komt echter nooit meer tot een hernieuwde uitscheiding van oöcysten.

Toxoplasmosis life cycle en.svg

Infectiewegen

  1. opname van weefselcysten (bradyzoïeten) uit besmet vlees: belangrijkste infectiewijze voor kat (prooidieren) en mens (niet of onvoldoende verwarmd vlees)
  2. opname van oöcysten uit met (katten)faeces gecontamineerd voedsel of water: enige infectiewijze voor niet-carnivore tussengastheren. Katten zelf kunnen zich tevens op deze wijze besmetten maar het komt slechts bij 20% tot uitscheiding van oöcysten, bovendien is de vorming ervan uitgesteld tot 18d of meer post-infectie. [5][6][7]
  3. congenitale transmissie van tachyzoïeten: foeti kunnen zich zowel transplacentair als via de moedermelk (lactogeen) besmetten.
  4. overdracht via transplantatie en transfusie zijn eveneens mogelijk maar epidemiologisch uiteraard van ondergeschikt belang.[8]

De parasiet werd tevens aangetroffen in teken. In hoeverre teken de parasiet kunnen overdragen op warmbloedigen is onduidelijke en eerder te beschouwen als een toevallige en doodlopende transmissie.[9]

Toxoplasma overleeft ook in zeewater en is al meerdere keren fataal gebleken voor zeezoogdieren. Besmetting van estuaria geschiedt vermoedelijk langs drainage- en rioolwater afgevoerd uit verstedelijkte gebieden waar veel katten leven.[10][11][12]

Eénmaal geïnfecteerd persisteert de infectie levenslang zowel bij eind- als tussengastheer.

De ziekte

Toxoplasmose en FIV

Om wille van de immunosupressieve effecten van FIV-infectie is het risico op het ontwikkelen van klinische toxoplasmose groter. Dit kan op twee manieren

  • FIV surinfectie van een IgG+ kat met reactivatie
  • Toxoplasma surinfectie van een FIV+ kat met doorbraak van de parasiet

De excretie van oöcysten bij FIV+ katten

  • duurt niet langer dan bij FIV- dieren
  • herhaalt zich NIET na reactivatie

De belangrijkste letsels veroorzaakt door de parasiet in aansluiting met een FIV-complicatie zijn

  1. Interstitiële pneumonie
  2. levernecrose
  3. anterieure en/of posterieure uveïtis

De seroconversie tegenover Toxoplasma kent enkele opmerkelijke afwijkingen

  • IgM: bereikt lagere titers maar kan tot 4m persisteren
  • IgG: bereikt lagere titers en de maximumtiter wordt sneller bereikt
  • Zowel IgM+/IgG- als IgM+/IgG+ FIV katten hebben een reëel risico voor het ontwikkelen van klinische toxoplasmose/

Therapeutisch is trimetoprim-sulfa mogelijk effectiever dan clindamycine. Over preventieve therapie naar analogie van HIV-patiënten is er momenteel geen officieel standpunt. Voorlopig ontbreekt het ons aan een eenvoudige en toegangelijke merker die de ernst van immunosupressie en dus het risico op doorbraak of reactivatie objectief inschat.

Toxoplasmose bij de mens

Toxoplasmose is een zoönose met mogelijke ernstige gevolgen, in het bijzonder bij zwangere vrouwen omwille van het potentieel risico voor de foetus. Overdracht van moeder op foetus neemt toe naarmate de zwangerschap vordert, maar de gevolgen voor het ongeboren kind zijn zwaarder naarmate de infectie eerder plaatsvindt. Voor W26 (2de trim) wordt hydrocefalus, microcefalie, encefalitis, chorioretinitis en thrombocytopenie gezien, in het 3de trimester kan de infectie asymptomatisch blijven of resulteren in een uitgestelde chorioretinitis.

HIV+ patiënten en transplants onder immunosuppressieve therapie vormen een tweede risicogroep. Zij hebben een verhoogd risico op encefalitis en chorioretinitis, meestal tgv een reactivatie van een eerdere besmetting.

Het blijft een hardnekkige maar onjuiste overtuiging dat mensen vooral geïnfecteerd geraken door katten. Meerdere studies hebben aangetoond dat er helemaal geen relatie te vinden is tussen toxoplasmose en het hebben van een kat van welke leeftijd dan ook, jagend of niet noch met het schoonmaken van de kattenbak. [13][14][15] Sterker nog: honden zijn een waarschijnlijker (passieve) transmissiebron dan katten. Wellicht omdat honden gebrand kunnen zijn op (katten)feces en zo oöcysten overdragen op de handen en kleren van hun baasje.[16]

Wat zeker wel risico's inhoud is [13][14][15]

  • eten van onvoldoende verhit vlees, in het bijzonder lamsvlees maar potentieel alle vlees kan besmet zijn
  • drinken van rauwe melk, vooral geitenmelk
  • besmette groenten en fruit
  • werken in de tuin, contact met besmette grond
  • contact met geaborteerd materiaal van geiten of schapen

Ongeacht seropositiviteit tegenover Toxoplasma luidt het advies aan zwangere vrouwen en immunosuppresieve of immuno-incompetente individuen:

  • strikte hygiëne voor en tijdens het bereiden en consumeren van voedsel
    • wassen handen na contact aarde
    • wassen handen + messen na contact rauw vlees
    • wassen groenten en fruit
    • wassen handen na opschonen kattenbak
  • Goed bakken van alle vlees, geen rauw vlees of melk, enkel gezuiverd of gekookt water.

Diagnose

Er bestaat geen diagnostische test die klinische toxoplasmose bewijst. Serologische en PCR resultaten dienen steeds geïnterpreteerd te worden in het licht van

  1. symptomen en klinische onderzoek
  2. uitsluiting van andere oorzaken
  3. respons op therapie

Microscopisch faecesonderzoek

Heeft geen nut voor een klinisch geval. Symptomen treden immers op als de uitscheiding al lang gepasseerd is.

Wel zinvol voor het inschatten van het zoönotisch risico, met de beperking dat de oöcysten morfologisch niet onderscheiden kunnen worden van andere apathogene coccidia en niet de gevoeligheid van PCR.

PCR

  • Kattenfaeces: voor klinische gevallen, opnieuw geen enkel nut. Wel zeer gevoelige methode voor het opsporen van oöcysten en dus actieve uitscheiders.
  • Weefsels, geaborteerde foeti: detectie van cysten correleert opnieuw niet met actieve klinische infectie. Wel nuttig voor het opsporen van infectieus materiaal.
  • Bloed, CSV, oogkamervocht: kan positief zijn bij overigens asymptomatische dieren.

Samengevat is PCR belangrijk in het opsporen van uitscheiders en besmettelijk materiaal maar is voor klinische gevallen hooguit ondersteunend.

Serologie kat

Seropositiviteit bewijst geenszins klinische toxoplasmose, enkel dat er contact is geweest met de parasitiet en of dit lang geleden dan wel recentelijk heeft plaatsgevonden.

  • IgM wordt 2-4w na infectie positief en dit tot 16w
  • IgG wordt 3-4w na infectie positief en dit voor jaren, en wellicht levenslang
IgG IgM Interpretatie
Neg Neg Immuno-naïef
Pos Neg Oud contact
Neg Pos Zeer recente infectie <4w
Pos Pos Recente infectie <16w
  • IgM+ op CSV of oogkamervocht werd enkel vastgesteld bij encefalitis resp uveïtis veroorzaakt door Toxoplasma.
  • Seroconversie in geval van co-infectie met FIV verloopt anders. Zie hoger.

Vanuit zoönotisch standpunt kan men stellen dat IgG+ katten geen risico vormen aangezien ze de parasiet niet meer uitscheiden.

Referenties

  1. Veterinary Parasitology; 2007; M. A. Taylor, R. L. Coop, R. L. Wall; ISBN 978-1405119641
  2. Infectious Diseases of the Dog and Cat; 4th Ed, 2013; Craig E. Greene; ISBN 9781416061304
  3. Khan et al.: Genetic divergence of Toxoplasma gondii strains associated with ocular toxoplasmosis, Brazil. Emerging Infect. Dis. 2006;12:942-9. PMID: 16707050.
  4. Elbez-Rubinstein et al.: Congenital toxoplasmosis and reinfection during pregnancy: case report, strain characterization, experimental model of reinfection, and review. J. Infect. Dis. 2009;199:280-5. PMID: 19032062. DOI.
  5. Dubey: Infectivity and pathogenicity of Toxoplasma gondii oocysts for cats. J. Parasitol. 1996;82:957-61. PMID: 8973406.
  6. Dubey: Tissue cyst tropism in Toxoplasma gondii: a comparison of tissue cyst formation in organs of cats, and rodents fed oocysts. Parasitology 1997;115 ( Pt 1):15-20. PMID: 9226953.
  7. Dubey: Tachyzoite-induced life cycle of Toxoplasma gondii in cats. J. Parasitol. 2002;88:713-7. PMID: 12197119. [0713:TILCOT2.0.CO;2 DOI].
  8. Bernsteen et al.: Acute toxoplasmosis following renal transplantation in three cats and a dog. J. Am. Vet. Med. Assoc. 1999;215:1123-6. PMID: 10530326.
  9. Sroka et al.: Preliminary study on the occurrence of Toxoplasma gondii in Ixodes ricinus ticks from north-western Poland with the use of PCR. Ann Agric Environ Med 2008;15:333-8. PMID: 19061272.
  10. Dubey et al.: Toxoplasma gondii, Neospora caninum, Sarcocystis neurona, and Sarcocystis canis-like infections in marine mammals. Vet. Parasitol. 2003;116:275-96. PMID: 14580799.
  11. Thomas et al.: Protozoal meningoencephalitis in sea otters (Enhydra lutris): a histopathological and immunohistochemical study of naturally occurring cases. J. Comp. Pathol. 2007;137:102-21. PMID: 17692867. DOI.
  12. Marine mammals succumbing to dual-parasite infections. J. Am. Vet. Med. Assoc. 2011;239:287-8. PMID: 21916048.
  13. 13,0 13,1 Cook et al.: Sources of toxoplasma infection in pregnant women: European multicentre case-control study. European Research Network on Congenital Toxoplasmosis. BMJ 2000;321:142-7. PMID: 10894691.
  14. 14,0 14,1 Kapperud et al.: Risk factors for Toxoplasma gondii infection in pregnancy. Results of a prospective case-control study in Norway. Am. J. Epidemiol. 1996;144:405-12. PMID: 8712198.
  15. 15,0 15,1 Bobić et al.: Risk factors for Toxoplasma infection in a reproductive age female population in the area of Belgrade, Yugoslavia. Eur. J. Epidemiol. 1998;14:605-10. PMID: 9794128.
  16. Lindsay et al.: Mechanical transmission of Toxoplasma gondii oocysts by dogs. Vet. Parasitol. 1997;73:27-33. PMID: 9477489.

Links