TLI: verschil tussen versies

Versie van 11 okt 2009 om 00:24

cTLI hond en fTLI kat.

EPI bij honden en katten.

Pancreatitis.

Chronische dundarmdiarree en gewichtsverlies van onbekende origine.

Braken, buikpalpatiepijnen, koorts.

12 uur vasten!

Orale panceassupplementatie doet niets af aan het resultaat daar de enzymes niet door de darm geabsorbeerd worden.

Referentie-interval

Interpretatie

Verhoogde waarden worden gezien bij acute pancreatitis en nierinsufficiëntie.

HOND

<2.5 µg/L diagnostisch voor EPI. Herhaalde meting van <15 µg/L is eveneens indicatief. Het is de meest specifieke en gevoelige test voor deze diagnose. De zeldzame EPI tgv obstructie van de ductus pancreaticus wordt evenwel niet gedetecteerd, itt acinaire atrofie wat veruit de belangrijkste oorzaak is van EPI.

Metingen 2.5 - 5 µg/L suggereren een vroeg stadium van de ziekte. Gewoonlijk is de test 3 maanden later echt gestoord. Een andere verklaring wordt gegeven door het feit dat sommige honden met EPI een voorbijgaande stijging laten zien; vandaar, nogmaals, de noodzaak van een voldoende uitgevast staal

>5 µg/L betekent een normale exocriene pancreasfunctie, malabsorptie is niet uitgesloten.

>35 µg/L is diagnostisch voor acute pancreatitis bij klinisch verdachte dieren. De sensitiviteit is echter laag.

KAT

<35: EPI mogelijk

35-130:fysiologische waarden;vals positieve waarden kunnen bij niet nuchtere dieren worden waargenomen.

130-400:deze waarden kunnen bij dieren vlak na een voergift worden gevonden.Eveneens is een subklinische pancreatitis,een hepathopathie of nierinsufficientie mogelijk.

>400:deze concentraties kunnen wijzen op o.a. ernstige pancreattis,pancreastrauma of pancreatumor.

fTLI stijgt pas als de ziekte al enkele dagen bezig is.Niet alle dieren met pancreatitis hebben een verhoogde fTLI.Serum Amyloid A kan een nuttige marker zijn voor verloop ziekte en detectie subklinische pancreatitis.