Staalvolume

Uit wikilab
Ga naar: navigatie, zoeken

Het vermelde minimum volume bij elke test, is het volume nodig om de test afzonderlijk uit te voeren. Het minimum volume voor een combinatie van testen is niet de eenvoudige som van de volumes van de enkelvoudige testen. Dit hangt af van het dood volume dat op zijn beurt van vele voorspelbare maar ook onvoorspelbare factoren afhangt.

Hoe wordt het benodigde volume berekend?

Het staalvolume nodig om een test uit te voeren is de som van

  1. Het volume staal toegevoegd aan het reactiemengsel
  2. Het cumulatief dood volume van elke pipeteerstap

Wat is dood volume?

Dit is de hoeveelheid vloeistof die onvermijdelijk achterblijft in pipet of naald ondanks maximale expulsie enerzijds, en in het recipiënt van waaruit gepipeteerd wordt anderzijds (het is niet omdat er 100 µl in een buisje zit dat je die er ook volledig uitkrijgt). Dit hangt af van het aangewende recipiënt, pipettip en/of van de analyser. Hoe meer pipeteerstappen hoe groter dit volume wordt. De meeste reacties verbruiken slechts een fractie van een milliliter (2-100 µL). Maar het dood volume loopt al gauw op tot 100 à 200 µl.

Het totale benodigde volume is niet altijd eenvoudig te voorspellen. Zo worden routine biochemische testen op hetzelfde apparaat uitgevoerd. Het benodigde volume wordt in één keer uit de moedertube opgezogen en vervolgens verdeeld over de verschillende reactiemengsels. Maar afhankelijk van de workload van het moment of de beschikbaarheid van reagens kan de analysersoftware echter beslissen om een deel van de testen op één module uit te voeren en een ander deel op een andere. Twee pipeteeracties, 2 keer dood volume.

Re- en reflextesting

Retesting: soms is het noodzakelijk dat een analyse moet worden herdaan omdat de eerste meting buiten het meetbereik lag, omwille van de aanwezigheid van een stolsel of luchtbel of om andere redenen een onbetrouwbaar resultaat gaf.

Reflextesting: soms wordt automatisch een tweede analyse uitgevoerd indien een eerste een bepaald resultaat gaf (bvb kwantitatieve glucosebepaling in urine na positieve dipstick).

Algemene richtlijnen

Bloed

  • Hou er rekening mee dat een bloedstaal slechts voor ongeveer de helft aan serum of plasma oplevert. Er bestaat wel enige rek: door het staal wat langer of extra af te centrifugeren, maar het risico op hemolyse en het uitwringen van intracellulaire stoffen vergroot hiermee. Routine biochemische parameters kunnen op een 0.5 mL serum bepaald worden. Voor hormoonbepalingen, serologische testen, PCR en sneltesten is merkelijk meer nodig.
  • Er is geen reden om een glucosetube volledig te vullen. De enige analyse die hierop uitgevoerd kan worden is glucose. 0.4 mL volbloed is ruim voldoende.
  • Een EDTA-tube gevuld met een 0.5 mL bloed volstaat voor routine hematologie (telling+formule).
  • Een citraattube moet gevuld zijn tot aan de maatstreep. Citraat is een vloeibaar anti-coagulans waarbij de verhouding tov bloed van kritiek belang is.
  • Heparinetubes zijn vooral nuttig bij vogels en reptielen om zowel routine hematologie als biochemie op uit te voeren.

Urine

  • Met 1 mL urine is er genoeg voor kwalitatieve biochemie (dipstick), onderzoek van het sediment en eventuele bacteriologische kweek.
  • De zuiverheid van de urine is vaker een probleem dan het volume.

Faeces

  • Met 1 g verse faeces kan een parasitologisch onderzoek uitgevoerd worden.
  • De Baerman methode voor het aantonen van longwormen vereist 10 g verse mest.
  • Platte mest bevat meer water en minder vaste stof. Daarom is 2 g platte mest en 4 g waterige faeces het aanbevolen minimum.
  • 1 g komt overeen met ongeveer 1 cm3 of een theelepel.

Punctievocht

  • Voor biochemische testen vul je een serumbuis met minstens 0.4 mL punctaat.
  • Vul tegelijk een EDTA-tube eveneens met minstens 0.4 mL voor cytologisch onderzoek.
  • Zelf een druppeltje uitstrijken op een draagglaasje en aan de lucht laten drogen is aanbevolen (zie video).