Glucose

Uit wikilab
Ga naar: navigatie, zoeken
Benamingen en codes
Omschrijving Glucose
Synoniemen
Loinc 3126-0
Code GLUC
Aanvraagcode 0300
Afname en methode
Staal Glucose
Min volume (?) 250 µL (0.25 mL) plasma
Methode Fotometrisch, kinetisch
Rapportering
Rubriek Biochemie
Subrubriek KHD-metabolisme
Frequentie ma-za
Doorlooptijd zelfde dag
Eenheid mg/dL
Alt. Eenheid mmol/L
Conversie mg/dL x 0.0555 = mmol/L
Dog.svgCat.svgFerret.svgRabbit.svgHorse.svgDonkey.svgCattle.svgSheep.svgGoat.svgPig.svg


Indicaties

  • Polyurie, polydipsie
  • Zwakte, depressie, coma, insult
  • Glucosurie
  • Monitoring: diabetes mellitus, leveraandoening, hypoadrenocorticisme, sepsis, pancreastumor, volledige parenterale voeding.

Staalname

Glucose tube
  • Bij voorkeur: Glucosetube De inhibitie van de glycolyse is niet onmiddellijk: het glucose wordt in de tube binnen de 3u gestabiliseerd. Het resultaat van een meting op NaF-plasma kan dus iets lager uitvallen dan directe meting op volbloed. Dit kan van belang zijn in grensgevallen.
  • Alternatief: Serum, Li-Heparine, EDTA. Hou rekening met een daling bij kamertemperatuur van 5-7% per uur (12 mg/dL op 2u bij een startconcentratie van 100 mg/dL) tgv glycolyse die onverminderd doorgaat in afwezigheid van NaF.[1]
  • Monitoring
    • Bij initiatie van insulinetherapie en telkens een verandering wordt aangebracht
    • Bloedname om de 1-2u is ideaal, het is niet absoluut noodzakelijk een uitgevast staal of een pre-insuline te nemen.
    • Veel belangrijker is de dagelijkse routine van het dier te behouden en stress-situaties (hospitalisatie) te vermijden dan het risico te lopen onbruikbare waarden te bekomen tgv voedselweigering of insulinetoedoening op ongebruikelijke tijdstippen.

Referentie-interval

Laag Hoog Eenheid Laag SI Hoog SI SI eenheid
Hond 70 100 mg/dL 3.9 5.6 mmol/L
Kat 70 120 mg/dL 3.9 6.7 mmol/L
Paard 80 120 mg/dL 4.4 6.7 mmol/L
Rund 45 68 mg/dL 2.5 3.8 mmol/L

Gestresseerde kat: tot 200 mg/dL of 11 mmol/L

Niet nuchtere paard: tot 150 mg/dL of 8.3 mmol/L

Conversie

Glucose mg/dL  x   =  mmol/L
 =   / 


Interpretatie

Hypoglycemie

Kan veroorzaakt worden door

  • verhoogd verbruik
  • een gestoorde gluconeogenese en glycogenolyse
  • tekort aan anti-insuline hormonen
  • onvoldoende opname
  • een combinatie hiervan

De klinische symptomen hangen niet alleen af van de mate van hypoglycemie maar tevens van de snelheid waarmee de suikerspiegel daalt.

Bij pups en kittens

  • idiopathische hypoglycemie
  • vasten
  • leverinsufficiëntie
  • sepsis

Bij de jonge volwassen hond en kat

  • leverfalen
  • hypoadrenocorticisme
  • sepsis

Bij de oudere hond en kat

  • leverfalen
  • insulinoma,
  • extrapancreatische tumor
  • hypoadrenocorticisme
  • sepsis

Honden alle leeftijden

  • Xylotol intoxicatie veroorzaakt acuut leverfalen vanaf >0.5 g/kg ingestie. Aanwezig in koekjes, gebak en kauwgom als suikersubstituut.[2]

Hyperglycemie

  • insulinedeficiëntie,
  • verminderd insuline-effect in perifere weefsels
  • verhoogde gluconeogenese en glycolyse
  • een combinatie hiervan.

Hyperglycemie tussen 130 en 180 mg/dL veroorzaakt geen glucosurie noch pu/pd. Bij pu/pd met glucose <180 mg/dL zonder glucosurie moeten andere oorzaken dan diabetes gezocht worden. Bij honden en katten kan een khd-rijke voeding tot 2 uur na inname de oorzaak zijn van een verhoogde suikerspiegel. Talrijke aandoeningen gaan gepaard met hyperglycemie door interferentie met insuline in de perifere weefsels. Belangrijkste oorzaken zijn diabetes mellitus, Cushing, dioestrus en infectie en bij katten ook hyperthyroïdie.

Katten raken vlug geëxiteerd tijdens bloedname waardoor glucose pijlsnel verhoogt; tot glucosurie komt het meestal niet, bij twijfel kan men fructosamine of geglycolyseerd hemoglobine bepalen.

Urine moet steeds gecontroleerd worden.

Glucosecurve

Naast de glucosecurve worden beslissingen omtrent wijzigingen in het insulineregime eveneens gebaseerd op de gezondheidstoestand volgens de eigenaar, klinisch onderzoek, gewichtsveranderingen en Hba1c en/of fructosamine-bepaling.


Insuline-efficaciteit, staat in relatie tot:

verschil tussen de hoogste en laagste waarde, bloedglucosedifferantiaal

Hoogste bloedglucoseconcentratie, <200 mg/dL


Insulinedosis

<1.0 U/kg bij honden of <6 U bij katten per injectie: verhoog dosis, herevalueer na 1w

>1.5 U/kg bij honden of >8 U bij katten per injectie: zoeken naar insulineresistentie


Bloedglucosenadir, laagste concentratie

<80 mg/dL: verlaag dosis, herevalueer na 1w

80-150 mg/dL: ideaal

>150 mg/dL: verhoog dosis, herevalueer na 1w

Over het algemeen wordt de dosisfrequentie niet opgedreven zolang de nadir niet aanvaardbaar is. Sommige dieren bereiken geen goede nadir tot overgeschakeld wordt op bid-therapie (sowieso bij katten).

Werkingsduur, staat in relatie tot

De magnitude van de ochtend-hyperglycemie

De klinische symptomen

Tijdstip van bloedglucosenadir

Hond <10u 10-14u >14u
Type zelfde of Ultralente zelfde Ultralente OF zelfde
Dosis zelfde zelfde of 10% verlagen zelfde 25% verminderen
Frequentie bid bid sid sid
Kat
Type Ultralente Ultralente Ultralente/Regular OF Lente
Dosis zelfde zelde zelfde of 10% verhogen 25% verminderen
Frequentie bid bid am/pm sid

Bij omschakeling van sid naar bid rekening houden met de nadir en het het concentratieverschil tussen de geplande injecties. Hypoglycemie is immers een reëel gevaar. Elke verandering steeds na 1w herevalueren.


Factoren die de glucosecurve beïnvloeden

Stress kan de curve in sterke mate beïnvloeden. De glucosespiegel is dan meestal bij de eerste bloedname het laagst maar blijft tijdens het verdere verloop van de dag stijgen of is initieel verhoogd (>300 mg/dL) en blijft op hetzelfde peil en is dus niet differentieerbaar van insulineresistentie of onderdosage.

Voedselweigering is vooral een probleem bij hospitalisatie. De postprandiale stijging kan desgevallend niet geëvalueerd worden en maakt de curve zinloos.

De curves zijn over het algemeen weinig reproduceerbaar en variëren van dier tot dier en binnen een dier over de tijd. Men kan zich niet op een curve van weken tot maanden geleden baseren om thans beslissingen te nemen in te volgen behandeling.

Kritieke waarde

<50 mg/dL resulteert in collaps en toevallen, hoewel in chronische gevallen spiegels < 40 mg/dL gemeten worden; <10 mg/dL = coma. >1000 mg/dL wordt gezien bij diabetisch coma, acute nierinsufficiëntie met oligurie, en hyperkaliemie.

Referenties

  1. Bruns & Knowler: Stabilization of glucose in blood samples: why it matters. Clin. Chem. 2009;55:850-2. PMID: 19282352. DOI.
  2. Piscitelli et al.: Xylitol toxicity in dogs. Compend Contin Educ Vet 2010;32:E1-4; quiz E4. PMID: 20473849.

Links