Ureum

Uit wikilab
Versie door Wikilab (Overleg | bijdragen) op 15 feb 2016 om 15:54

(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken
Benamingen en codes
Omschrijving Ureum
Synoniemen (BUN)
Loinc 3091-6
Code UREUM
Aanvraagcode 0600
Afname en methode
Staal Serum (Li-Heparine, K2EDTA)
Min volume (?) 250 µL (0.25 mL) serum
Methode Fotometrisch, kinetisch
Rapportering
Rubriek Biochemie
Subrubriek Nier
Frequentie ma-za
Doorlooptijd zelfde dag
Eenheid mg/dL
Alt. Eenheid mmol/L
Conversie mg/dL x 0.1665 = mmol/L
Dog.svgCat.svgFerret.svgRabbit.svgHorse.svgDonkey.svgCattle.svgSheep.svgGoat.svgPig.svg


Indicaties

  • Screening nierfunctie
  • Braken, gewichtsverlies, anemie
  • Polyurie/polydipsie, anurie, oligurie
  • Dehydratatie
  • Proteinurie
  • Chronische urineweginfectie
  • Monitoring nierinsufficiëntie

Staalname

Serumtube
  • Kan enkele uren na een eiwitrijke voeding significant verhoogd zijn, zeker als tegelijk een verminderde nierfunctie de zaak compliceert. Een uitgevast staal geniet m.a.w. de voorkeur.
  • Bij voorkeur: serum
  • Alternatief: Li-Heparine plasma, K2EDTA-plasma

Stabiliteit

  • 7d bij 15-25 °C
  • 7d bij 2-8 °C
  • 1j bij (-15)-(-25) °C

Referentie-interval

Laag Hoog Eenheid Laag SI Hoog SI SI eenheid
Hond 20 50 mg/dL 3.3 8.3 mmol/L
Kat 30 68 mg/dL 5 11.3 mmol/L
Paard 20 41 mg/dL 3.3 6.8 mmol/L
Rund 40 60 mg/dL 6.7 10 mmol/L

Conversie

Ureum

Ureum mg/dL  x   =  mmol/L
 =   / 


Blood Urea Nitrogen

BUN mg/dL  x   =  mmol/L
 =   / 


Ureum - BUN
BUN houdt enkel rekening met de massa aan stikstof (2 N moleculen = 28.014 g/mol) in de ureummolecule (CH4N2O = 60.056 g/mol)
ureum (mg/dL) x 0.467 = BUN (mg/dL) 
BUN (mg/dL) x 2.141 = ureum (mg/dL)

Interpretatie

Prerenale oorzaken

Van alle niertesten wordt ureum immers het meest beïnvloed door prerenale factoren. Polyurie met een lichte azotemie is niet noodzakelijkerwijs te wijten aan nierinsufficiëntie. Bij elke oorzaak van polyurie zal onvermogen om het verloren lichaamswater te compenseren door drinken uiteindelijk leiden tot dehydratatie, verminderde nierperfusie en matige azotemie. Daarom is het van uiterst belang ook de urine te onderzoeken bij een kandidaat nierpatiënt (SG) en de kreatinine concentratie te bepalen die in dezelfde mate verhoogd moet zijn. Tal van extra-renale factoren die de GFI niet beïnvloeden hebben toch een mild effect op de ureumconcentratie: gastro-intestinale bloeding, koorts en weefselnecrose, eiwitrijke voeding, uithongering, hyperthyroïdie, langdurige inspanning, corticosteroïden, thyroxine, tetracyclines,... Een geconcentreerde urine wijst op een prerenale oorzaak, maar andere ziektefactoren zoals hypercalcemie en hypoadrenocorticisme interfereren met het concentrerend vermogen zodat prerenale NI kan bestaan zonder maximaal geconcentreerde urine. Langdurige (2u) slechte nierdoorbloeding leidt tot ischemie en een onomkeerbaar nierletsel (acute tubulaire necrose) waardoor echte nierinsufficiëntie ontstaat.

Gevoeligheid

Ureum en kreatinine zijn ongevoelige parameters voor detectie van nierschade daar de GFR tot op 25% moet teruggevallen zijn eer deze parameters verhogen en dus 75% van de nefronen niet meer functioneel is. Dit percentage kan nog hoger zijn bij dieren met een chronisch progressieve nieraandoening omdat resterende nefronen dikwjls compensatoir hypertofiëren. Een normale waarde wil dus zeggen dat tenminste 1/3de van het nierweefsel functioneel is. Zowel de productie van ureum als de excretie ervan kunnen door extra-renale factoren beïnvloed worden; bovendien wordt het door de tubuli ook nog eens passief gereabsorbeerd. Nierlijden kan ook zonder azotemie voorkomen, andere parameters (proteinurie, glucosurie met normoglycemie, cilindrurie, dorstproef) kunnen dit aantonen.

Prognose

Er bestaat enige correlatie tussen de ureumconcentratie en graad van nieraantasting maar er bestaan ook veel uitzonderingen. Ureum op zich is niet toxisch maar bij sterk verhoogde waarden kan men zich toch verwachten aan levensbedreigende een zuurbase-, vloeistof- en electrolietonevenwicht. Bij eenzelfde graad van azotemie gaat CNI met relatief mildere symptomen gepaard dan bij ANI. De snelheid waarmee ureum stijgt, beïnvloedt maw de ernst van de symptomen.

Men kan besluiten dat

  • een milde verhoging niet noodzakelijk te wijten is aan nierlijden
  • behandelingsstrategie mag niet enkel gebaseerd worden de ureumconcentratie alleen
  • >200 mg/dL is significant
  • >400 mg/dL heeft een slechte prognose
  • aanvankelijk een massaal verlies aan nefronen slechts tot een minimaal verhoogd ureum leidt, maar in een gevorderd nierfalen een kleine wijziging van de GFI sterke stijging van het ureum met zich meebrengt.

Lokalisatie

De oorzaak van azotemie kan zowel renaal, prerenaal (bv. erge dehydratatie) als postrenaal (bv. urethra-obstructie) te vinden zijn. De lokalisatie is eerder gebaseerd op klinische bevindingen dan op laboratoriumonderzoek.

Verlaagde waarden

Een laag ureum gehalte kan veroorzaakt worden door verminderde productie (leverinsufficiëntie, eiwitrestrictie, langdurige anorexie) of verhoogde excretie tgv polydipsie(vnl diabetes insipidus en hyperadrenocorticisme, overhydratatie en late dracht). De benedengrens ligt echter dicht tegen de detectielimiet.

Fysiologie

Ureum wordt in de lever gesynthetiseerd uit ammoniak welke op zijn beurt een afbraakprodukt is van opgenomen en endogene eiwitten. Het heeft een laag MG waardoor het makkelijk diffundeert in alle lichaamscompartimenten: de concentratie is gelijk in het intracellulaire en extracellulaire compartiment, plasma, serum en volbloed.

Ureum dat tot in het darmlumen diffundeert, wordt door de flora geconverteerd naar ammoniak wat opnieuw geresorbeerd en door de lever omgezet wordt naar ureum.

Interferentie

Fysiologie

Ureum is een product van het eiwitkatabolisme wanneer ammoniak vrijkomt door deaminatie van aminozuren en in de lever omgezet wordt tot ureum. Het wordt hoofdzakelijk via de nieren uitgescheiden; de glomeruli laten het door en het wordt passief door de tubuli geresorbeerd. De resorptie-intensiteit is omgekeerd evenredig met het tubulair debiet en volume. Een deel van het ureum blijft achter in het interstitium waar het bijdraagt aan de medullaire hypertoniciteit belangrijk voor de resorptie van water.

Pathofysiologie

De excretie zal m.a.w. versterkt zijn bij een verhoogde diurese; verminderde nierdoorbloeding (prerenale oorzaken, bv. dehydratatie) en verminderde urinelozing (postrenale oorzaken, bv. urethraobstructie) evenals een primaire nierdysfunctie resulteren in een verminderde ureumexcretie.

Referenties

Links