Soortelijk gewicht urine
|
Indicaties
- Onderdeel routine urineonderzoek, screeningtest voor elk ziek dier
- Elke urinewegaandoening, oligurie, polyurie, polydipsie, dehydratatie.
Referentie-interval
Laag | Hoog | |
---|---|---|
Hond | 1.015 | 1.045 |
Kat | 1.015 | 1.060 |
Paard | 1.001 | 1.040 |
Rund | 1.001 | 1.040 |
Normaalwaarden variëren sterk ngl de wateropname en het waterverlies.
Minimum-Maximumwaarden:
Hond 1.005 - 1.050 Kat 1.005 - 1.060
Voedselopname
Kat droogvoer > 1.035 blikvoer > 1.025
Waarden groter dan onderstaande, zijn een bewijs voor adequaat concentrerend vermogen
Hond 1.029 Kat 1.034 Paard 1.024 Rund 1.019
Interpretatie
Gevaar: geen echte paniekwaarden maar waarden >1.045 bij de hond, >1.060 bij de kat kunnen op erge dehydratatie wijzen.
Het Sg dient geïnterpreteerd te worden in het licht van toegediende geneesmiddelen (diuretica, cortico’s,...), hydratatietoestand en ureum/kreatinine concentraties. Bovendien dient men er zich bij acute gevallen van te vergewissen dat de beoordeelde urine geproduceerd werd tijdens het optreden van de klachten en niet reeds in de blaas aanwezig was: prenale azotemie kan ontstaan in respons op erge, acute dehydratatie en als renaal bestempeld worden wanneer de weinige en sterk geconcentreerde urine verdunt wordt door de in de reeds in de blaas aanwezige.
Hypostenurie (<1.008) kan ontstaan door een gebrek aan ADH, een gebrekkige werking van ADH, medullaire washout of primaire polydipsie (o.a. psychogeen). Het toont aan dat de tubuli in staat zijn om het glomerulaire filtraat te verdunnen en dat er geen sprake is van nierinsufficiëntie. De nieren werken tot op het niveau van de distale tubuli en collectiebuizen. Zeldzame nierinsufficiënte honden zijn toch hypostenurisch (1.006-1.007).
Isostenurie (1.008 -1.012) = Glomerulair filtraat Sg >1.012 vereist tubulaire activiteit maar sluit tubulusdysfunctie niet uit. Verlies van concentrerend vermogen is een van de eerste tekens van tubulaire dysfunctie. Laag Sg-urine bij een gedeshydrateerd dier (>1.030 bij de hond, >1.035 bij de kat) )is een bewijs voor een gestoorde tubulusfunctie. Nierinsufficiëntie gaat typisch gepaard met een Sg tussen 1.008 - 1.020, maar zeldzame honden zijn hypostenurisch (1.006 - 1.007); sommige katten hebben dan weer >1.035.
Aandoeningen die leiden tot azotemie en een Sg tussen 1.008 en 1.029:
Verlies van concenterend en diluerend vermogen renale en post-renale ANI, CNI Verhoogd water- en electrolytenverlies Diabetes mellitus, ketoacidose, osmotische diurese (mannitol, dextrose), Fanconisyndroom, primaire renale glycosurie,nefrose, hyperviscositeit, acromegalie Verhoogd waterverlies, ADH-inhibitie en diurese nefrogene diabetes insipidus met dehydratatie, hyperadrenocorticisme met dehydratatie, toxemie (pyometra, septicemie, prostaatabces), hyperCa, hyperthyroïdie, leverlijden, hypoK, pyelonefritis, hypoadrenocorticisme, diuretica
Hyperstenurie >1.030 bij de hond en >1.035 bij de kat
Bewijs van voldoende concentrerend vermogen om homeostase te bewaren. Extra-renale oorzaken van pu/pd zijn niet uitgesloten en evenmin een glomerulaire aandoening die nog niet heeft geleid tot een tubulair letsel. Samen met azotemie: prerenale NI (Shock, bloeding, hartfalen, dehydratatie en renaal infarct). Sommige katten met milde azotemie (2 - 2.5 µg/dL kreatinine) vertonen een verhoogd Sg ondanks een primair nierlijden (vroeg stadium).
Sg bij nierinsufficiëntie
Hond | Kat | Paard | |
Prerenaal | ≥1.029 | ≥1.034 | ≥1.024 |
Renaal | <1.029 | <1.034 | <1.024 |
Chronische | 1.008 - 1.012 | ||
Postrenaal | ≤1.065 | ≤1.085 | ≤1.040 |
Het relatief hoge urine SG bij katten is te wijten aan de relatief lange tubuli van de medullaire nefronen, waardoor een bijzonder intensieve waterreabsorptie mogelijk is.
>1.035 sluit NI niet uit. Sommige katten met NI produceren toch een geconcentreerde urine.