Gamma globulines
|
Referentie-interval
Laag | Hoog | Eenheid | Laag SI | Hoog SI | SI eenheid | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Hond | 0.4 | 1.4 | g/dL | 4 | 14 | g/L | |
Kat | 0.6 | 2.6 | g/dL | 6 | 26 | g/L | |
Paard | 0.4 | 0.9 | g/dL | 4 | 9 | g/L | |
Rund | 0.6 | 0.8 | g/dL | 6 | 8 | g/L |
===Conversie=== g/dL x 10 = g/L g/L x 0.1 = g/dL
Interpretatie
Polyclonaal - monoclonaal Polyclonale gammopathie suggereert chronische antigenstimulatie en inflammatie (hetzij bacterieel, viraal, mycofytair, parasitair, protozoair), neoplasie of een immuungemedieerde aandoening. Bij honden is dit meestal het gevolg van ectoparasieten, pyoderma en ehrlichiose. Bij katten is dit meestal FIP (>32% is bijna pathognomonisch).
Monoclonale hyperglobulinemie of paraproteïnemie worden meestal veroorzaakt door lymfocytaire/plasmacytaire tumoren (multiple myeloma, Waldenström’s macroglobulinemie, lymfosarcoma en extra-medullair plasmacytoma) . Af en toe ligt een infectie zoals ehrlichiose of een idiopatische aandoening aan de grondslag.
Gevolgen Chronische al-overproductie kan aanleiding geven tot glomerulonefritis.
Immunoglobulines Bij honden werden 4 immunoglobulines geïdentificeerd: IgG, IgA, IgM en IgE, vnl IgG en IgE bevinden zich in deze fractie. Bij katten werden er 3 geïdentificeerd: IgG, IgA, IgM; IgE werd enkel fuctioneel aangetoond. En bij paarden 4: IgG, IgA, IgM en IgE
Sommige IgM en IgA overlappen de ß2 en g-regio’s. Een immuunrespons op infectieuze agentia of bij plasmacel-neoplasieën kunnen Ig’s een verhoging veroorzaken in zowel de ß2 als de γ-zone
Dracht Op het einde van de dracht is er een scherpe stijging van de γ-globulines
Leeftijd Bij honden daalt de gammafractie vanaf de geboorte tot 3m ouderdom, stijgt vervolgens en blijft tot 12j stabiel opm opnieuw progressief toe te nemen met toenemende leeftijd.
Precolostraal
Immunosuppressie, Immunodeficiëntie
FeLV (samen met een stijging van ß-globulines) FIV (zonder stijging in de ß-zone)