Toxoplasma gondii antistoffen

Uit wikilab
Ga naar: navigatie, zoeken
Benamingen en codes
Omschrijving Toxoplasma antistoffen
Synoniemen
Loinc 35282-3 35281-5
Code DTOXOM, DTOXOG, DHTOXM, DHTOXG
Aanvraagcode 3075
Afname en methode
Staal Serum
Min volume (?) 300 µL (0.3 mL) serum
Methode Immunofluorescentie
Rapportering
Rubriek Serologie
Subrubriek Infectieus
Frequentie 1x/week
Doorlooptijd 1 week
Eenheid geen
Dog.svgCat.svg

Indicaties

  • Gezonde katten om het infectiegevaar voor de mens langs deze weg na te gaan.
  • Katten met uveïtis, koorts, spierziekte, icterus, pancreatitis, darmontsteking die niet reageert op cortico’s, CZSstoornissen en ademhalingsstoornissen.
  • Honden met koorts, spierziekte, CZSstoornissen en ademhalingsstoornissen. Honden ontwikkelen minder frequent symptomen dan katten.

Interpretatie

30% van de gezonde katten en 20% van de gezonde honden zijn seropositief. Er heeft bij honden in het verleden veel verwarring bestaan tussen toxoplasmose en neosporose.

IgG is binnen de 4 weken na infectie bij de meerderheid van de katten detecteerbaar. Positieve titers persisteren meestal jaren na infectie. Een positieve titer in een enkelvoudig staal duidt slechts op een contact en niet op een actieve infectie. Reactivatie van een chronische infectie gaat zelden gepaard met een verhoging van IgG. Het is minder waarschijnlijk dat een seropositieve kat oocysten uitscheidt dan een seronegatieve.

Bij >90% van de klinisch aangetaste katten is IgM aantoonbaar. Een IgM titer >1:64 of een viervoudige stijging van de IgG titer in gepaarde sera suggereren recente actieve infectie.

Sommige klinisch aangetaste katten hebbenop het moment van de test een maximale IgG titer bereikt of er heeft een shift van IgM naar IgG plaatsgegrepen. Afwezigheid van bovenstaande criteria sluit ziekte dus niet uit.

Aangezien het organisme nooit volledig geëlimineerd wordt ondanks behandeling, blijven de dieren seropositief en kan de test niet gebruikt worden voor monitoring.

Daar sommige gezonde katten zeer hoge titers hebben en sommige aangetaste dieren lage titers is de magnitude van de titer van weining belang.

Lokale productie van IgG grijpt plaats in CSV en humor aquaeus zowel bij experimenteel geïnfecteerde, als subklinisch zieke en klinisch zieke katten. Lokale productie van IgM kon echter enkel aangetoond worden bij klinisch zieke dieren. Enkel bij katten is de levenscyclus van toxoplasma volledig en excreteren oocysten in hun faeces. Sporozoiten vormen zich om in oocysten 1-5d na het blootstellen aan gepaste omgevingsfactoren (zuurstof, vochtigheidsgraad en temperatuur). Tachyzoiten verspreiden zich via bloed of lymfe tijdens de actieve faze van infectie en repliceren intracellulair tot de gastcel barst. Bradyzoiten vertegenwoordigen het traagdelend latent stadium aanwezig in extra-intestinaal weefsel van de gastheer. Ze worden gevormd als de tachyzoitenproductie afgeremd wordt door de immuunrespons. Men vindt de weefselcysten makkelijk terug in spieren, viscerale organen en het CZS.

Infectie gebeurt via ingestie van eender welk van de 3 levensstadia of transplacentair. Excretie van cysten geschiedt enkel bij de kat en duurt slechts 3-21d. Er kan zich een zelflimiterende diarree ontwikkelen. Fatale extraintestinale toxoplasmose betrekt lever, long, pancreas en CZS. De ergste gevallen worden meestal gezien bij kittens. Immunosuppressie vergemakkelijkt het ontstaan van de gedissemineerde vorm. Sublethale, chronische toxoplasmose kan gepaard gaan met uveitis, koorts, spierhyperesthesie, anorexie, gewichtsverlies, toevallen, icterus, diarree of pancreatitis. Immuuncomplexen en vertraagde overgevoeligheidsreactie kunnen een rol spelen in de pathogenese. Aangezien het organisme nooit volledig geëlimineerd wordt ondanks behandeling komen recidieven vaak voor.

Bij honden resulteert aantasting van het AHS, SVS en neuromusculaire infectie in koorts, braken, diarree, dyspnee of icterus. Zenuwsymptomen zijn afhankelijk van de localisatie van de primaire letsels. Toxoplasmose myositis werd in het verleden vaak verward met neosporose. Aantasting van het myocard leidt tot ritmestoornissen. Uveitis, retinitis en neuritis treden minder frequent op dan bij de kat.

Gezonde en klinisch zieke honden produceren occasioneel aantoonbare IgM titers. De kinetiek hiervan postinfectieus is echter nog onbekend.

ELISA IgM is in 80% van de subklinisch zieke katten aantoonbaar 2-4w na experimentele inoculatie en wordt meestal negatief binnen de 16 weken na infectie. Bij klinisch zieke dieren was dit 93%, IgG titers werden bij 60% aangetoond.

IgM titer >1:256 meestal binnen de 16 weken postinfectie. Sommige klinisch dieren hebben echter hoge titers die langer dan 16 weken persiteren, vnl. katten die ook FIV positief zijn en in katten met oculaire toxoplasmose.

Referenties