Felien Coronavirus antistoffen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Indicaties
- Katten met koorts, uveïtis, retinabloeding
- Aseptische abdominale en/of pleurale effusie
- Anemie, hyperglobulinemie
- Nier-, lever- of neurologische afwijkingen
- Screening kitten op 10w
Interpretatie
Er bestaat geen serologisch onderscheid tussen FIPV en FeCV. Beiden vermeerderen thv de darm en/of AHS al of niet gepaard gaand met SVS- of AHSstoornissen; enkel FIPV vermeerdert nadien in de inwendige organen, met een duidelijk tropisme voor macrofagen en monocyten. Katten met een zwakke celgemedieerde immuunrespons ontwikkelen de ‘natte’ vorm, dieren met een partiële celgemedieerde immuniteit ontwikkelen de ‘droge’ vorm.
Een positieve test is niet diagnostisch voor FIP.
Definitieve diagnose is mogelijk dmv histopathologie al of niet in combinatie met IP, en PCR op effusievocht. Lage titers hebben een hoge negatief voorspellende waarde, maw in dit geval is ziekte meer dan waarschijnlijk niet te wijten aan FIP, tenzij bij sommige terminale gevallen (zie hoger).
Hoge titers hebben jammer genoeg een lage positief voorspellende waarde, maw ziekte kan maar is niet noodzakelijk te wijten zijn aan FIP. Titers ≥160 + lymfopenie + hypergammaglobulinemie doet de PPV echter stijgen tot 88%.
Maternale immuniteit wordt ondetecteerdbaar op een leeftijd van 4-6w. Postnataal geïnfecteerde kittens worden seropositief vanaf 8-14w.
Serologische screening is zinvol seronegatieve kweekkolonies. Het virus wordt ongeveer door 30% van de seropositieve gezonde katten uitgescheiden.
Grootste risicogroep: 6m - 2j