Natrium
Systemische aandoeningen gepaard met braken, diarree, polyurie, polydipsie, spierzwakte, beroerte, depressie. Oedeem, effusie in lichaamsholten, dehydratatie Hypoadrenocorticisme, nierfalen, leverfalen, hartfalen Stoornissen van het zuur-base evenwicht
Monitoring vloeistoftherapie, diuretica (furosemide)
Doelorganen | Ionogram |
---|---|
Staal | Serum, Heparine-plasma |
Minimum hoeveelheid | 0.2ml |
Methode | ISE |
Resultaat | zelfde dag |
Referentie-interval
Laag | Hoog | Eenheid | Laag SI | Hoog SI | SI eenheid | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Hond | 140 | 155 | mEq/L | 322 | 357 | mg/dL | |
Kat | 145 | 160 | mEq/L | 334 | 367 | mg/dL | |
Paard | 132 | 146 | mEq/L | 303 | 336 | mg/dL | |
Rund | 135 | 145 | mEq/L | 311 | 334 | mg/dL |
Conversie
mEq/L x 2.3 = mg/dL
mg/dL x .4348 = mEq/L
Het populatiegemiddelde voor Greyhounds op rust ligt iets hoger dan dat van de totale hondenpopulatie. (149 - 157; µ 153)
Interpretatie
Significantie: vanaf >155 – 160 mEq/L en <137 – 140 mEq/L
Hyponatriemie kan ontstaan door verhoogd verlies van Na, vnl langs renale weg of door retentie van water (verdunningseffect) of beide. Bij deze laatste kan het gaan om een gepaste reactie op een verminderd ECV of kan het ongepast zijn (SIADH).
De belangrijkste oorzaken van erge hypoNa (<135 mEq/L) zijn braken, gevorderd congestief hartfalen (met of zonder diureticumtherapie), hypoadrenocorticisme en effusie via lichaamsholten. Evaluatie van de plasma osmolaliteit, urinair Sg en hydratatiestatus laat verder etiologische differentiatie toe.
Hypostenurie Diabetes insipidus Isostenurie gedeeltelijke ADH-deficiëntie of sensibiliteit hoogst waarschijnlijk tgv nieraandoening Hypersthenurie normale ADH-respons; Na-retentie, primaire adipsie, gastro-intestinaal
HyperNa iam dehydratatie corrigeert men mbhv NaCl 0.9%; anticpeer op een eventuel hypoNa na volumecorrectie. HyperNa zonder dehydratatie of persisterende hyperNa na volumecorrectie kan aangepakt worden met NaCl 0.45% + 2.5-5% dextrose. Het waterdeficit kan berekend worden door:
Waterdeficit (L) = 0.6 x LG (kg) x (1 - Nanormaal/Nagemeten)
Hypernatriemie ontstaat meestal door waterverlies. Het waterverlies kan zuiver zijn (bv. bij diabetes insipidus) of groter zijn dan dat van zout (gastro-intestinale dehydratatie). Minder frequent is retentie van Na door overdreven infusie of een gestoorde dorstprikkel.
Overhydratatie komt bij huisdieren zelden voor en heeft meestal een iatrogene oorzaak: overinfusie en dan vnl. nog bij nierpatiënten. Is dit infuus hypotoon (meestal onder de vorm van glucose 5%) dan zal hypoNa optreden; is het isotoon (saline, Ringer) zal het natrium normaal blijven.
De belangrijkste oorzaken van erge hyperNa (>160 mEq/L) zijn niet (genoeg) kunnen drinken, renaal of gastro-intestinaal verlies van hypotoon water of vloeistoftherapie. Dit staat bijna steeds gelijk aan hyperosmolaiteit.
Veel oorzaken van hyperNa worden ook vernoemd bij hypoNa. Dit laat zich verklaren door het feit dat het initieel waterverlies (met hypernatriemie) terug wordt aangevuld door wateropname en/of verbeterde renale retentie waardoor het natrium terug verdund wordt, normaliseert en eventueel zelfs verlaagd.
Normovolemie ondanks sterke pu/pd is typisch voor centrale of nefrogene diabetes insipidus, syndrome of inappropriate ADH secretion (SIADH), primaire psychogene polydipsie en hyperadrenocorticisme. Om deze oorzaken te differentieren is minstens een dorstproef en urine-onderzoek (soortelijk gewicht, osmolaliteit) nodig en eventueel een ADH-stimulatietest. Daar de diurese bij deze aandoeningen zo sterk is, zal ook veel ureum uitgewassen worden en uiteindelijk in een verlaagd ureum resulteren.
Bij de keuze van vloeistoftherapie worden volgende richtlijnen gegeven:
Vloeistof | Hond | Kat | Paard | Rund |
---|---|---|---|---|
Ringerlactaat | >135 mEq/L | >140 mEq/L | >127 mEq/L | >127 mEq/L |
Fysiologisch | <135 mEq/L | <140 mEq/L | <127 mEq/L | <127 mEq/L |
Hypertoon | <120 mEq/L | <120 mEq/L | <115 mEq/L | <115 mEq/L |
Fysiologie:
Wordt homeostatisch binnen nauwe grenzen gehouden. Veranderingen in de serumconcentratie stimuleert de macula densa waardoor het renine-angiotensine systeem in werking treedt.
Pathofysiologie:
De serumconcentratie zegt niets over de totale lichaamsinhoud aan Na maar enkel over de hoeveelheid aanwezig in het circulerende bloed t.o.v. water. Aanvankelijk kan er sprake zijn van hyperNa door een groot verlies aan water die omslaat in hypoNa wanneer het dier overvloedig begint te drinken en/of de renale retentie verbeterd is en zo zijn serumconcentratie sterk verdunt. Vandaar dat veel oorzaken van hyperNa uiteindelijk ook aanleiding kunnen geven tot hypoNa.
Symptomen zijn vnl. van neurologische aard (<120 of >170 mEq/L ). De ernst van de symptomen correleert met de magnitude, de snelheid van optreden en de hyperosmolaliteit of hypo-osmolaliteit. Er ontstaat een sterke osmotische gradiënt die water aan de cellen ontrekt resp. in de cellen pompt. Als deze gradiënten traag worden opgebouwd en de cellen de tijd krijgen zich aan het gewijzigde milieu aan te passen, zullen symptomen pas vanaf relatief hogere resp. lagere concentraties optreden.
Wanneer cellen van het CZS verschrompelen (neuronale dehydratatie) tgv hyperNa ontstaan lethargie, zwakte, spierfasciculaties, ataxie, toevallen, stupor en coma. Er bestaat risico op hersenbloeding, -trombose, -infarct en -ischemie. De normale respons op hyperosmolaliteit is ADH-release en hyperstenurie. Het onvermogen om in deze situatie geconcentreerde urine te vormen, wijst op diabetes insipidus. Zwelling en lyse van cellen tgv hypoNa leidt eveneens tot neurologisch symptomen: zwakte, anorexie, lethargie, braken, spierfasciculaties, toevallen en coma.
Hypertone dehydratatie
Plasmacontractie vindt enkel plaats wanneer de wateropname gerantsoeneerd wordt. Water verhuist van IC naar EC en initieel is er geen sprake van dehydratatie. Voortschrijdende diurese leidt tot erge hyperNa, volumecontractie, azotemie tgv renale ischemie en eventueel nierblockage. Osmolaliteit van plasma verhoogt terwijl die van urine verlaagt.
Hypotone dehydratatie
Water- en zoutverlies met gebrekkige of zonder compensatie. ECV neemt af samen met het totaal lichaamsNa. De dieren zijn klinisch gedehydrateerd. Als dergelijke patiënten overvloedig beginnen te drinken, verdunnen ze hun ionaire concentatie en ontstaat hypoNa.