Monocyten

Uit wikilab
Versie door Frank (Overleg | bijdragen) op 16 jun 2009 om 14:33

(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken

Routineparameter, onderdeel van WBC-formule en CBC

Doelorganen Hematologie
Staal EDTA-bloed
Minimum hoeveelheid volledige haematologie: 1ml
Methode Microscopisch
Resultaat zelfde dag

Referentie-interval

Laag Hoog Eenheid
Hond 3 10  %
Kat 1 4  %
Paard 1  %
Rund 1  %
  Absolute waarden
  Hond	150 - 1350 /µl
  Kat	100 -  850 /µl
  Paard< 900 /µl
  Rund	< 800 /µl

Interpretatie

Monocyten behoren tot de tweedelijns defensie en kunnen in aantal verhoogd zijn bij acute en chronische ontsteking en zowel bij suppuratieve, pyogranulomateuze, granulomateuze, necrotische, kwaadaardige, hemolytische, hemorrhagische of immuungemedieerde ziekteprocessen.

Monocytosis bij honden is typisch sterker geprononceerd dan bij katten.

Exogene en endogene cortico’s resulteren bij honden (tot 2500/µl) en slechts occasioneel bij paard, rund en kat in monocytosis.

Een verminderd aantal is klinisch niet relevant. Er bestaat geen beenmergreserve van deze cellen en worden dus geproduceerd naargelang de vraag. Ze transformeren tot macrofagen wanneer ze de weefsels binnendringen waar ze blijven of vrij migreren. Hun belangrijkst functie is fagocytose van dode cellen, microörganismen en vreemde partiekels naast het presenteren van antigen aan lymfocyten. Bij paard, rund en kat verdwijnen monocyten gewoonlijk initieel uit het perifere bloed bij een acuut of peracuut inflammatoir insult. Hun terugkeer kan beschouwd worden als een teken van chronociteit. Desgevallend is er dikwijls ook sprake van een milde tot matige neutrofilie met variabel linksverschuiving.