Creatinine
Nierscreening
Braken, gewichtsverlies, anemie
Polyurie/polydipsie, anurie, oligurie
Dehydratatie
Proteinurie
Chronische urineweginfectie
Monitoring behandeling met nefrotoxische farmaca
Monitoring nierinsufficiëntie
Doelorganen | Nier |
---|---|
Staal | Serum, Heparine-plasma |
Minimum hoeveelheid | 0.2ml |
Methode | Colorimetrisch |
Resultaat | zelfde dag |
Om de exacte serumconcentratie te kennen moet men het dier 24u laten vasten.
Referentie-interval
Laag | Hoog | Eenheid | Laag SI | Hoog SI | SI eenheid | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Hond | 0.4 | 1.2 | mg/dL | 35 | 106 | µmol/L | |
Kat | 0.4 | 1.9 | mg/dL | 35 | 168 | µmol/L | |
Paard | 0.8 | 1.8 | mg/dL | 71 | 159 | µmol/L | |
Rund | 1.0 | 2.0 | mg/dL | 88 | 177 | µmol/L |
Conversie
mg/dL x 88.402 = µmol/L
µmol/L x .0113 = mg/dL
Hond 70 µmol/L + lichaamsgewicht <3m <66 µmol/L <1j <93 µmol/L Kat <1j <106 µmol/L
Waarden zijn het hoogst bij jonge, mannelijke en goed gespierde dieren.
Interpretatie
De productie van kreatinine is relatief stabiel. Een eventuele afname van de spiermassa dient in overweging genomen te worden wanneer waarden licht of niet gestegen zijn en er toch sprake is van verhoogd ureum daar veel nierpatiënten anorectisch zijn en in een katabole staat verkeren.
Verminderde renale excretie is de belangrijkste overweging bij een azotemische patiënt. De oorzaak van azotemie kan prerenaal, intrarenaal of postrenaal gelegen zijn. De differentiatie hiervan is gebaseerd op klinische bevindingen, urineonderzoek en respons op therapie, hoewel in sommige gevallen uitdagend:
- prerenaal: elke toestand waarbij een verminderde nierdoorbloeding kan bestaan. Een hoog urinair Sg ligt voor de hand maar men dient er zich bij acute gevallen van te vergewissen dat de beoordeelde urine geproduceerd werd tijdens het optreden van de klachten en niet reeds in de blaas aanwezig was: prenale azotemie kan ontstaan in respons op erge, acute dehydratatie en als renaal bestempeld worden wanneer de weinige en sterk geconcentreerde urine verdund wordt door de in de reeds in de blaas aanwezige. Na correctie van de onderliggende oorzaak verdwijnt de azotemie tenzij een langdurige hypoperfusie van de nieren bestaan heeft en de nieren irreversiebel beschadigd zijn. Verder bestaan er situaties waarin prerenale dehydratatie gepaard gaat met een verminderd concentrerend vermogen of omgekeerd: furosemidetherapie, paraneoplastische hyperCa
- intrarenaal: azotemie i.a.m. een persisterend isosthenurie (zie urinair Sg)
- postrenaal: meestal tgv ruptuur of obstructie van de urinewegen; dikwijls gepaard met abdominale effusie waarin een hogere concentratie kreatinine dan in serum. Het urinair Sg is afhankelijk van de hydratatietoestand van het dier.
Ureum en kreatinine zijn ongevoelige parameters voor detectie van nierschade daar de GFR tot op 25% moet teruggevallen zijn (bij katten zelfs minder) eer deze parameters verhogen. Kreatinine gaat eerder stijgen dan ureum igv nierinsufficiëntie.
2-3 mg/dL: indicatief voor verminderde nierperfusie >3 mg/dL: significant (chronische of primaire acute NI, urinewegobstructie -of ruptuur) >5 mg/dL: slechte prognose
Prerenale azotemie is geen noodzakelijke bevinding bij neonati ondanks erge dehydratatie daar het diluerend of concentrerend vermogen van hun nieren in respons op wijzigingen in het ECV slechts beperkt is. De GFI bereikt adulte waarde op 10w bij pups en op 9w bij kittens.
Bij paarden is een verhoging met 0.3 mg/dL tijdens behandeling met nefrotoxische farmaca in een anderzijds euwolemisch dier verdacht voor beginnende nierschade.
Lage kreatineconcentratie wordt gevonden bij een significant verlies aan spiermassa en dracht (verhoogde cardiac output en dus GFR). Kreatinine wordt irreversiebel gevormd tijdens het spiermetabolisme van kreatine en fosfokreatine. De hoeveelheid kreatinine die elke dag gevormd wordt, hangt af van de totale lichaamsinhoud aan kreatine dat gefosforyleerd wordt. Dit hangt op zijn beurt af van de dietaire inname, synthesesnelheid van kreatine maar vooral van de spiermassa. Spiertrauma -of ontsteking beïnvloeden de serumconcentratie niet direct. Factoren die echter de spiermassa beïnvloeden zoals atrofie enerzijds en training anderzijds, beïnvloeden tevens de creatinepool en dus de hoeveelheid kreatinine die dagelijks geproduceerd wordt.
I.v.t. ureum heeft het voedingseiwitgehalte weinig invloed op de serumconcentratie; nochtans kan het uit de darm geabsorbeerde kreatinine na een vleesrijke maaltijd het serumgehalte doen stijgen.
Het MG is beduidend hoger dan dat van ureum waardoor het trager doorheen de lichaamscompartimenten diffundeert. Het weinige dat in het darmlumen terecht komt, wordt afgebroken door de bacteriële flora en uitgescheiden via de faeces. Het gros verlaat het lichaam echter via renale weg: het wordt ongehinderd door de glomeruli doorgelaten en wordt door de tubuli noch geresorbeerd noch gesecreteerd; de excretie is omgekeerd evenredig tot de GFI en dus een veel betere indicator voor de nierfunctie dan ureum.
Bij de mannelijke hond zou een extreem zwak proximaal tubulair secretiemechanisme bestaan dat niet kon aangetoond worden bij teven.
Het populatiegemiddelde voor Greyhounds op rust ligt hoger dan dat van de totale hondenpopulatie. (0.8 - 1.6; µ 1.2). Dit geldt ook voor Bullterriers en bij algemeenheid alle gespierde rassen.
Polyurie met een lichte azotemie is niet noodzakelijkerwijs te wijten aan nierinsufficiëntie. Bij elke oorzaak van polyurie zal onvermogen om het verloren lichaamswater te compenseren door drinken uiteindelijk leiden tot dehydratatie, verminderde nierperfusie en matige azotemie. Daarom is het van uiterst belang ook de urine te onderzoeken bij een kandidaat nierpatiënt (SG) en de ureumkreatinine concentratie te bepalen die in dezelfde mate verhoogd moet zijn. Aan de andere kant zal langdurige (2u) slechte nierdoorbloeding leiden tot ischemie en een onomkeerbaar nierletsel (acute tubulaire necrose) waardoor echte nierinsufficiëntie ontstaat.