Galzuren

Uit wikilab
Versie door Wikilab (Overleg | bijdragen) op 22 jan 2014 om 13:12

(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken
Benamingen en codes
Omschrijving Galzuren
Synoniemen
Loinc 14628-2
Code DGALZ
Aanvraagcode 0780
Afname en methode
Staal Serum (EDTA, Heparine)
Min volume (?) 250 µL (0.25 mL) serum/plasma
Methode Fotometrisch
Rapportering
Rubriek Biochemie
Subrubriek Lever
Frequentie ma-za
Doorlooptijd zelfde dag
Eenheid µmol/L
Dog.svgCat.svgHorse.svg


Indicaties

  • Leverlijden, icterus, hepatomegalie, microlever
  • Chronisch gewichtsverlies
  • Zenuwsymptomen, portosystemische shunt
  • Katten met anorexie
  • Monitoring leveraandoening

Staalname

Bij hond en kat is staalname na 12u vasten en een tweede staal twee uur na een kleine matig vetrijke maaltijd (27% vet op ds) diagnostisch zinvol, vooral indien de patiënt van een metabool occulte leverziekte verdacht wordt (bvb cirrhose) of portosystemische shunting. De kans op een aanval bij deze test is gering.

Voor paarden volstaat één enkel staal.

Referentie-interval

Laag Hoog Eenheid
Hond <20 µmol/L
Kat <20 µmol/L
Paard <12 µmol/L
Rund 10 25 µmol/L
  • Rund: waarden tijdens lactatie

Postprandiale waarden Hond: < 25 µmol/L Maltezer hebben een zeer breed normaalwaardenbereik. Postprandiale waarden < 30 µmol/L sluiten shunts en hepatopathie uit maar hogere waarden zijn niet interpreteerbaar.

Kat: < 25 µmol/L

Paard: <20 µmol/L

Interpretatie

Gevaar: geen. Het verschil tussen pre- en postprandiale waarden is niet diagnostisch voor het type leverziekte of cholestase, evenmin geeft het een prognose.

Galzuren worden gerecycleerd door een enterohepatisch kringloop. De reabsorptie gebeurt hoofdzakelijk in het ileum. Aandoeningen van het ileum kunnen dus de vetvertering in het gedrang brengen en aanleiding geven tot verlaagde resorptie van vetoplosbare vitaminen o.m.v. een verminderde serum galzuurconcentratie.

De concentratie is verhoogd wanneer de galzuursecretie of re-uptake verstoord is zoals bij chronische hepatocellulaire aandoeningen en portosystemische shunting. Een nuchtere waarde >30 µmol/L gaat waarschijnlijk gepaard met een histologisch letsel. Een basale bepaling samen met een bepaling 2u postprandiaal is de meest gevoelige leverfunctietest uit het ganse arsenaal, zeker voor katten. Verhoogde postprandiale waarden zijn sterk suggestief voor een chronische leverpathologie met histologisch waarneembare letsels. Soms kan de verwarrende situatie bestaan waarbij nuchtere waarden hoger zijn dan postprandiale. Dit wordt toegeschreven aan verminderde stockage van nieuwgevormde galzuren tijdens vasten ten gunste van de circulerende fractie, variabele galuitstorting postprandiaal, lipemie en hemolyse, bacteriële overgroei.

De meeste dieren met levernecrose, cholestase en levertumoren vertonen verhoogde waarden. Dit is daarom niet het geval bij alle dieren met een leverletsel. Galzuren zijn wel een gevoeligere indicator voor cholestase dan bilirubine.

Galzuren worden meestal niet beïnvloed door secundaire leveraantasting of niet-hepatische aandoeningen of glucocorticoïden en anticonvulsiva, hoewel in enkele zeldzame gevallen ze duidelijk verhoogd zijn.

Het is de gevoeligste indicator voor aangeboren portosystemische shunts bij honden; desgevallend worden meestal zeer hoge waarden gemeten. Differentiatie tussen de verschillende types leverziekte is niet mogelijk. Gevorderde occulte cirrhose en portosystemische shunting echter resulteren in verhoogde waarden na vasten (60 - 100µmol/L) en enorm verhoogde waarden postprandiaal (> 200µmol/L)

De zwakke schakel in een postprandiale meting is de maaltijd zelf: het al of niet volledig opeten kan invloed hebben op de maaglediging. Vertraagde maaglediging kan dan weer de piekconcentratie verlaten. Een versnelde of vertraagde darmtransit, intestinale aandoeningen kunnen eveneens het verwachtingspatroon van de test verstoren. Galexpulsie tgv periodieke fysiologische galblaascontracties tussen maaltijden in kan de interpretatie verder bemoeilijken

Bij paarden is bilirubinemie samen met verhoogde galzuren een duidelijk bewijs van cholestase. Het galzuur-uptakemechanisme staat immers los van het bilirubine-uptakemechanisme. Primaire galzuren (cholzuur, chenodoxycholzuur) worden gesynthetiseerd in de lever waar ze geconjugeerd worden met verschillende aminozuren vooraleer gesecreteerd te worden in de gal. Eens in de dundarm vergemakkelijken ze de vetabsorptie. Deze primaire galzuren worden gereabsorbeerd en via de vena porta teruggevoerd naar de lever voor recyclage. Een klein percentage ontsnapt aan deze enterohepatische kringloop en wordt door de bacteriële flora geconverteerd tot secundaire galzuren (deoxycholzuur, lithocholzuur) waarvan opnieuw een deel geabsorbeerd wordt en meegevoerd wordt door de portale circulatie. De darmabsorptie is maw zeer efficiënt itt de leveruptake.

Nuchtere waarden die hoger zijn dan postprandiale worden toegeschreven aan verminderde stockage van nieuwgevormde galzuren tijdens vasten ten gunste van de circulerende fractie, variabele galuitstorting postprandiaal, lipemie en hemolyse, bacteriële overgroei.

Intestinale hypomotiliteit kan de postprandiale galzuurconcentratie verlagen omdat ze het ileum laattijdig bereiken.

Maltezers hebben een zeer breed normaalwaardenbereik. Postprandiale waarden < 30 µmol/L sluiten shunts en hepatopathie uit maar hogere waarden zijn niet interpreteerbaar.

Vertraagde maaglediging, snelle darmtransit, malabsorptie en ileumresectie kunnen theoretisch de galzuurconcentratie verlagen.

Bij gebrek aan een gevoelige hepatocellulaire enzymemerker en gezien de specificiteit van galzuren voor leverlijden zijn galzuren de meest gevoelige en specifieke indicator voor equine hepatobiliaire aandoeningen. Paarden met waarden >50 µmol/L overleefde een pyrrolizidine alkaloidintoxicatie niet. Bij natuurlijk optredend leverlijden kunnen paarden deze waarden wel overleven maar niet >100 µmol/L.

Vanwege de enorme reservecapaciteit van de lever is het opsporen van een gestoorde leverfunctie dmv conventionele methoden niet mogelijk zolang geen 55% van de levermassa uitgeschakeld is. Tijdens de evaluatie van een leverprobleem dient men volgende punten na te gaan 1. actief of sluimerend 2 primair hepatocellulair (hond<kat), primair biliair (kat<hond) of gemengd 3. graad van aantasting van de leverfunctie

Referenties