T4 totaal

Uit wikilab
Versie door Frank (Overleg | bijdragen) op 9 jul 2009 om 14:01

(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken

Hypothyroïdie: lethargie, suf, endocriene alopecia, seborrhee, pyoderma, lethargie, obesitas zonder verhoogde eetlust, zwakte, facialisparalyse, ataxie, cretenisme, anoestrus

Monitoring levothyroxinetherapie

Hyperthyroïdie: polyfagie, gewichtsverlies, polyurie/polydipsie, hyperactiviteit, aggressie, oude kat met cervicale massa Monitoring methimazoletherapie en post-thyroïdectomie minstens 1-2x/j

Prognostisch indicator voor de ernstig zieke kat in het algemeen

Doelorganen Schildklier
Staal Serum
Minimum hoeveelheid 0.2ml
Methode Solid phase RIA
Resultaat

6-8w na het starten van levothyroxinetherapie; 2-4w na dosiswijziging Elke 2-3w gedurende 3m na instellen methimazoletherapie. Nadien om de 3-6m.

Bij monitoring levothyroxinesupplementatie:

  bij bid-therapie: staalname 4 tot 6 uur na de laatste dosis
  bij sid-therapie: staalname vóór en 4 tot 6 uur na de laatste dosis

Voor monitoring van methimazole speelt het tijdstip geen rol.

Referentie-interval

Laag Hoog Eenheid Laag SI Hoog SI SI eenheid
Hond 0.8 2.9 µg/dL 10.3 37.3 nmol/L
Kat 0.4 3.0 µg/dL 5.1 38.6 nmol/L
Paard 1.2 3.0 µg/dL 15.4 38.6 nmol/L

Conversie

µg/dL x 12.87 = nmol/L

nmol/L x 0.0777 = µg/dL

Hond:

  Geboorte = volw, op 1w 2x volw, 2-3w piekwaarden (5-8 µg/dL)
  Op 6m = volw
  Oude honden < jong volwassen
  Dracht en dioestrus > anoestrus, reu
  Kleine hondenrassen > reuzenrassen
  Scottish deerhounds hebben een iets lager populatiegemiddelde 
  Greyhounds tot 40% lager

Kat:

  Pasgeboren ca. helft van de moeder, verdubbeld op 2w en op 4w in het bereik van 4.0 - 5.6 µg/dL
  Jonge volwassen < 5 j < oude katten
  Kattin > Kater, ongeacht sterilisatie

Paard

Hengst > merrie

Interpretatie

Hond

Steeds interpreteren in combinatie met kliniek, TSH en cholesterol.

   >2.0 µg/dL  	hypoT hoogst onwaarschijnlijk
   1.5 - 2.0 µg/dL	hypoT onwaarschijnlijk
   <1.5 µg/dL 	        hypoT mogelijk

Theoretisch zou de interpretatie van de basale T4-concentratie bij de hond heel eenvoudig moeten zijn: lage waarden bij hypothyroïde. Helaas is dat niet het geval: het T4-bereik bij hypothyroïdie overlapt dat van gezonde dieren en vooral dat van euthyroïde maar zieke honden. Tal van chronisch en acute aandoeningen kunnen immers T4 verlagen: euthroid sick syndrome (ESS) kan gepaard gaan met concentraties <1 µg/dL.

Een lage concentratie in een arbitrair staal moet daarom steeds gepaard gaan met anamnetische gegevens, klinische bevindingen en overige onderzoeksdata die stroken met hypoT. Een verhoogde TSH en hypercholesterolemie verhogen de specificiteit aanzienlijk. Wanneer een normale T4, fT4 en cTSH-concentratie gemeten wordt, is hypoT uitgesloten.

Soms worden T4-autoantilichamen aangetroffen bij gevallen van primaire hypothryroïdie tgv lymfocytaire thyroiditis. Omdat deze autoantilichamen interfereren met onze detectiemethode, kunnen ze verwacht worden bij ongepast hoge T4-metingen. Gelukkig is slechts bij 1% van de gevallen waarbij deze autoantilichamen aantoonbaar zijn de titer hoog genoeg om de T4-concentratie vals te verhogen. Monitoring bij dergelijke gevallen is evenwel niet mogelijk; men kan zich enkel beroepen op de klinische respons. Autoantilichamen hebben geen invloed op thyroxinesupplementatie.

Hoewel er geen verband is tussen de serumconcentratie en het tijdstip van staalname, schijnt er toch een willekeurige fluctuatie te bestaan die kan verklaren waarom bij klinisch gezonde honden en vooral gevallen van ESS soms verlaagde concentraties gemeten worden.

Monitoring

Een eerste controle dient 6-8w na de starttherapie te gebeuren. Wanneer levothyroxine 2x/d gegeven wordt, moet T4 hoog-normaal of licht verhoogd (2.5 - 4.5 µg/dL) zijn indien het staal 4-6u na de laatste toediening genomen werd. Hoewel T4 verhoogd kan zijn gedurende een niet onaanzienlijk deel van de dag blijft T3 meestal binnen het referentiebereik.

   Post-pil concentraties bij een goede klinische respons
   <2.5 µg/dL	verhoog dosis, controle na 4w
   2.5-7.5 µg/dL	stabiel
   >7.5 µg/dL	verminder dosis of schakel over van bid naar sid, controle na 4w
   Post-pil concentraties bij een onbevredigende klinische respons
   <2.5 µg/dL	verhoog dosis, controle na 4w
   2.5-7.5 µg/dL	reevalueer diagnose
   >7.5 µg/dL	reevalueer diagnose

Na T4-supplementatie ondanks euthyroïdie is er steeds enige schildklieratrofie. Abrupte stopzetting laat het dier dus in een latentietoestand met laag serum T4 en dit voor meerdere weken tot de hypofysaire as zich hersteld heeft. De kans dat het tot klinische symptomen komt is klein, maar laat minstens 1m en bij voorkeur 6-8w de tijd eer de schildklier opnieuw te evalueren

  Steady state	2-3d
  Halfwaardetijd	12-15d
  Dosis	22 µg/kg bid

Kat

   >4.0 µg/dL 	        hyperT hoogst waarschijnlijk
   3.0 - 4.0 µg/dL 	hyperT mogelijk
   2.5 - 3.0 µg/dL 	?
   <2.0 µg/dL 	        hyperT hoogst onwaarschijnlijk

98% van de hyperthyroïde katten heeft verhoogd T4. Sommige gevallen zitten in het hoog normale gebied o.w.v. een vroeg stadium, inherente fluctuatie of suppresieve effecten van andere concurrente aandoenigen. Het is niet verstandig hyperthyroïdie uit te sluiten adhv een enkelvoudige normale waarde, zeker niet wanneer relevante symptomen aanwezig zijn en er een gezwel voelbaar is in de halsstreek. Daarom wordt desgevallend aangeraden niet-schildkliergerelateerde aandoeningen uit te sluiten en de test na 1-2w over te doen samen met fT4.

Monitoring:

Methimazole treedt in competitie voor thyroid peroxidase waardoor de incorporatie van iodium in de thyrosine-residuen van thyreoglobuline geïnhibeerd wordt en finaal de nieuwvorming van thyroidhormoon vermindert. Het wordt gebruikt als voorlopige behandeling (in afwachting van thyroidectomie of I132therapie) of als permanente (levenslange) behandeling. Carbimazoletherapie resulteert frequent in verlaagde TT4 hoewel symptomen uitblijven, waarschijnlijk omdat T3 op peil blijft tgv extrathyroidale conversie van T4 naar T3.

Elke behandeling kan gepaard gaan met een daling van GFI en het symptomatisch worden van een occulte CNI. Het renale effect van een medicamenteuze behandeling verdwijnt ongeveer 48u na de laatste inname. Wat behandeld moet worden - CNI of hyperT - hangt af van wat het meest bedreigend is.

Daar methimazole geconcentreerd wordt in de schildklier is de werkingsduur veel langer dan de serum halfwaardetijd doet vermoeden (2-10u). Omdat bij 20% nevenwerkingen van milde (meestal) tot ernstige aard optreden en om de reactie van de nieren voorzichtig na te gaan, wordt een protocol met graduele dosisverhoging vooropgesteld.

Dosisschema:2w, 2.5 mg sid; 2w, 2.5 mg bid; 2w, 2.5 mg + 5 mg; 5 mg bid indien nodig.

De TT4 en nierparameters worden telkens om de 2w gecontroleerd. De dosis kan verder opgedreven worden met stappen van 2.5-5mg en TT4 om de 2-4w gecontroleerd tot euthyroidie bereikt wordt.

Stopzetting van de inname resulteert binnen de 24-72u in opnieuw verhoogde TT4.

Fysiologische variatie:

Dracht en obesitas doet T4 stijgen vermoedelijk door excessieve calorie-opname. Bij hypoproteïnemie kan de concentratie verlaagd zijn. Vasten heeft geen invloed.

Kinetiek:

80% van de door de schildklier gesecreteerde hormonen is T4. Bij honden is het circulerend T4 voor 99% eiwitgebonden, aan TBG en in mindere mate aan prealbumine, albumine, HDL en VLDL; bij katten is het eveneens voor 99% eiwitgebonden, maar aan albumine en prealbumine; de resterende 1% is fT4 wat direct door de cel kan opgenomen worden en intracellulair omgezet wordt tot het biologisch actieve T3 en het inactieve rT3 (reverse T3).

Prognose-indicator:

Interessant is dat bij katten de T4-spiegel, net zoals bij honden, daalt bij chronische of ernstige aandoeningen, maar eerder in relatie staat tot de ernst van ziekte dan de ziekte zelf en bovendien omgekeerd evenredig is met het sterftecijfer. Dit biedt dus algemene prognostische mogelijkheden.